Pensioenjurisprudentie: Onduidelijkheid door ontbreken hoofdzakelijkheidscriterium
Uit een recent gepubliceerd arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden komt nog maar eens naar voren het belang van duidelijkheid (en volledigheid) bij het formuleren van werkingssfeerbepalingen in een verplichtstellingsbesluit.
In de onderhavige zaak verschillen het bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (Bpf Vervoer) en een onderneming van mening over de uitleg van een bepaling in het verplichtstellingsbesluit en in het bijzonder over het in deze bepaling vervatte hoofdzakelijk-heidscriterium. Aan de hand van welke beoordelingsmaatstaf dient te worden bepaald of een onderneming uitsluitend dan wel in hoofdzaak, werkzaamheden uitoefent behorende tot het wegvervoer wordt uit de betreffende bepaling zelf onvoldoende duidelijk.
Volgens Bpf Vervoer is sprake van ‘in hoofdzaak’ als tenminste vijftig procent van de behaalde omzet kan worden toegerekend aan het beroepsvervoer over de weg. De werkgever is van mening dat hiervan sprake is indien vijftig procent van het aantal gewerkte arbeidsuren aan deze bedrijfsactiviteit kan worden toegerekend.
Vreemd genoeg onderbouwt Bpf Vervoer haar stelling dat de omzet doorslaggevend zou zijn met twee frequent aangehaalde Metalektro-arresten (Vector & Adimec). Het Hof merkt hierover terecht op dat deze beide arresten zien op een geheel ander verplichtstellingsbesluit dat bovendien nu juist uitgaat van een toerekening op basis van gewerkte arbeidsuren. Zonder verdere toelichting door Bpf Vervoer en bij gebreke van enig ander aanknopingspunt, oordeelt het Hof in de onderhavige zaak dat de werkgever onder de werkingssfeer van de verplichtstelling valt indien die werkgever in hoofdzaak (op basis van het aantal gewerkte arbeidsuren, gemeten naar de loonsom) werkzaamheden verricht die behoren tot het wegvervoer. Op grond van dit criterium weet Bpf Vervoer de gegrondheid van haar vorderingen onvoldoende te motiveren en acht het Hof deze vorderingen niet toewijsbaar.
Het is overigens niet de eerste keer dat Bpf Vervoer verwikkeld is geraakt in een discussie met een onderneming over de (uitleg van de) werkingssfeer in het verplichtstellingsbesluit. In dit arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch werd een hiaat in de verplichtstelling van Bpf Vervoer geconstateerd, hetgeen grenzen stelt aan de rol van een rechter: “dat het hier niet gaat om een leemte in een rechtsbetrekking tussen partijen, in een contract of cao, die zou kunnen worden aangevuld aan de hand van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid. Er is sprake van een hiaat (een onvolkomenheid) in een ministerieel besluit. Voor het invullen van een dergelijk hiaat door de rechter moet met grote mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld wat daadwerkelijk is beoogd door het georganiseerde bedrijfsleven en de
minister. Het gaat in het licht van al het voorgaande de taak van het hof te buiten om achteraf een (politieke) keuze te maken of zoals Bpf stelt: handen en voeten aan het Besluit te geven.”
Commentaar
Werkingssfeerbepalingen in verplichtstellingsbesluiten worden opgesteld door de sociale partners in de betreffende bedrijfstak. Om goedkeuring van de Minister SZW te kunnen verkrijgen, dient de materiële werkingssfeer van de verplichtstelling zo nauwkeurig mogelijk te worden omschreven. Dit leidt veelal tot een ellenlange opsomming van verplichtgestelde bedrijfstakactiviteiten, hetgeen vervolgens resulteert in een haast onleesbaar document. Onduidelijke formuleringen alsmede het niet opnemen van een beoordelingsmaatstaf (hoofd-zakelijkheidscriterium) in het verplichtstellingsbesluit zal per definitie leiden tot gesteggel met ondernemingen en meer dan eens tot een gang naar de rechter.
Wat mij betreft is het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden een duidelijke boodschap aan sociale partners om niet alleen duidelijk op te schrijven welke bedrijfsactiviteiten onder de werkingssfeer van het verplichtstellingsbesluit vallen, maar juist ook aan te geven aan de hand van welke beoordelingsmaatstaf moet worden bepaald dat de verplichtgestelde activiteiten dienen te resulteren in een verplichte aansluiting van een onderneming bij het betreffende bedrijfstakpensioenfonds.
